WAARNEMEN, ANALYSEREN EN CREËREN IN BEELD NAAR MUZIEK.
ilse.vandenbogaert@kdg.be
Waarnemen (10')
Waarnemen is concreet. Hoe kan je een kunstwerk laten voelen, horen, zien, proeven?
1 "De blinde tentoonstelling".
Eén leerling krijgt een kunstwerk met enkele verboden woorden. De leerling beschrijft het kunstwerk. De andere leerlingen tekenen de beschrijving.
DOEL De leerling beschrijft de beeldtaal.
Manu: "Ik had er op voorhand niet bij stilgestaan dat het eigenlijk nuttiger is om een gedetailleerde beschrijving van de ordening te geven, dan van de inhoud, wanneer je een zo getrouw mogelijke kopie wilt bereiken."
2 "Wie is het?"
De leerling krijgt een personage uit het kunstwerk en bedenkt een ID voor hem.
DOEL De leerling identificeert de uiterlijke kenmerken van het personage.

3 "Meer zien".
De leerling krijgt een fragment van het kunstwerk en maakt associaties. De associatie-oefening kan gaan over: Thema? Beeldtaal? Context van het kunstwerk?
- De leerling zoekt de plaats van het fragment in het globale kunstwerk.
- De leerling kan het fragment bijtekenen.
DOEL De leerling onderzoekt de betekenis van het fragment en/of de kenmerken van de beeldtaal.

Associaties vanuit het Thema? Leerlingen tekenen bij het fragment.
Associaties rond De tijd? Leerlingen zoeken gelijkenissen tussen de verschillende foto's.
Associaties vanuit de Bouwstenen? Leerlingen linken bouwstenen aan beeldfragmenten.

Hoe zien de fragmenten eruit? Hoe klinken de fragmenten?
4 "Expressiviteit van de beeldtaal".
De leerlingen maken associaties tussen emoticons en een reeks van verschillende kunstwerken.
DOEL De leerlingen onderzoeken de expressieve kracht van de beeldtaal.




4 "De kijkwijzer".
De leerling bekijkt aan de hand van vragen uit een gerichte kijkoefening naar het kunstwerk.
De leerling maakt een schets waarin hij zijn antwoorden gedeeltelijk verwerkt.
DOEL De leerling neemt het kunstwerk gericht waar en vormt na afloop zijn mening.

1. De eerste indruk:
- Wat valt je op aan het beeld? Zit hem dat in één bepaald onderdeel of in het totaal?
- Maakt het onderwerp het beeld opvallend?
- Is het de manier waarop het beeld is gemaakt?
- Doet het beeld je ergens aan denken?
- Wat "doet" het beeld je?
2. De nauwkeurige beschouwing:
Het materiaal/De techniek:
- Hoe is het schilderij gemaakt?
- Wat zou de kunstenaar eerst gedaan hebben? Hoe zou hij het schilderij afgewerkt hebben?
De vorm:
- Hoe groot is het schilderij?
- Zie je dezelfde vormen op verschillende plaatsen (herhaling/ritme)? Zijn de vormen heel verschillend (contrast)? Zijn de vormen rond of hoekig?
Maak nu een schets van het beeld.
De textuur:
- Hoe zou de oppervlakte van het schilderij aanvoelen: glad, zacht, ruw, hobbelig, stekelig, fluwelig, hard?
- Is de textuur overal hetzelfde? Wat heeft de maker van dit beeld gedaan om het oppervlak zo te krijgen?
De kleur:
- Welke kleuren heeft het schilderij?
- Zorgt de kleur ervoor dat je naar bepaalde delen van het kunstwerk kijkt?
- Hebben de kleuren een bepaalde betekenis?
Het licht:
- Waar speelt het licht een rol? Is dit natuurlijk licht of kunstlicht?
- Van welke kant valt er licht op het beeld?
- Is het licht fel of niet fel (diffuus)?
- Zie je op het beeld zelf schaduwplekken en lichtere plekken? Is er ook een schaduw op de grond (slagschaduw)? Welke vorm heeft de slagschaduw?
3. De expressie:
- De "sfeer" die een beeld uitstraalt noemen we expressie. Is het een "vrolijk" beeld? Of juist "eng"? Of denk je erbij aan bijvoorbeeld "kracht", "snelheid", "angst" of "liefde"? Misschien doet het beeld je denken aan iets dat je zelf hebt meegemaakt.
- Of is het onmogelijk om te zeggen wat het beeld uitdrukt?
- Er zijn meer figuren in één beeld te zien. Die hebben altijd iets met elkaar te maken, maar wat? Voor elk beeld is dat weer anders: "vriendschap", "agressie", enz.
- Waar zou jij in het schilderij gaan zitten? Wat merk je dan? Voel je je juist heel ontspannen? Voelt het vrolijk, opgewekt of somber? Waarom koos je voor deze plek?
- Is er een gedeelte dat extra belangrijk is voor de expressie van het beeld? Waarom is dat?
Markeer deze plek in de schets.
4. De vormgeving:
- Welke soort vormgeving heeft het beeld? Is het realistisch, abstract - figuratief of abstract? Wat stelt het beeld voor?
- Of is het een beeld zonder voorstelling en stelt het helemaal niets voor?
5. De bedoeling van de kunstenaar:
- Kun je zien waar dit beeld voor gemaakt is? Herinnert het aan iets?
- Wat zou de kunstenaar met dit beeld willen vertellen? Waaraan zie je dat?
- Kun je te weten komen wie het beeld gemaakt heeft en wanneer?
- Heeft het beeld een titel?
- Vind je dat die titel bij het beeld past? Waarom vind je dat?
- Kunstenaars vinden dat hun beelden precies zo moeten zijn als ze zijn. Maar wat vind jij? Zou jij dit schilderij anders gemaakt hebben als je het zelf had gedaan? Probeer dan zo nauwkeurig mogelijk aan te geven wat je zou veranderen.
- Stel je voor dat er écht iets anders zou zijn aan het beeld. Dat het beeld bijvoorbeeld ruw zou zijn in plaats van glad. Of dat de houding anders was of de kleur! Wat zou het gevolg zijn van zo'n verandering?
Teken jouw aanpassingen in de schets.
6. Je eigen mening:
- Je kunt nu vast wel uitleggen wat je van het beeld vindt. En waarom...
- Vergelijk jouw mening met die van de anderen. Kijk nog eens samen naar jullie schetsen en het kunstwerk als je erover praat.
Slaap eens in een iconisch schilderij van Hopper.
5 "Het paspoort".
De leerling zoekt aan de hand van topics de correcte informatie op uit de tekst.
De leerling stelt het paspoort op.
DOEL De leerling zoekt de correcte informatie op.
- Het kunstwerk: Titel, datum.
- De kunstenaar: Naam, tijd, lokatie, 3 weetjes.
- Het tijdbeeld.
- De opdrachtgever?
- De tijdgenoten?
Edward Hopper + Kernidee van zijn kunstenaarsschap + Grafsteen. + Tekening van Jo door Hopper + Tekening van Hopper door Jo zijn vrouw.
Wil je een film (+- 6') bekijken hoe men het café digitaal heeft gereconstrueerd?
Nighthawkes van Hopper in tijden van Corona?
Pedro De Bruyckere ziet Nighthawks in tijden van Corona.

Analyseren (10')
De indrukken worden geanalyseerd. Hoe kan je indrukken selecteren, vaststellen, lokaliseren, observeren, identificeren, oproepen, onthouden?
6 "Leef je in/Leef je uit!"
De leerlingen een fragment uit het kunstwerk.
Ze bedenken samen een dialoog bij het gebeuren.
DOEL De leerling leeft zich in in de gebeurtenis en de personages.
7 "Schrijf het vervolg".
De leerlingen werken in groepjes. Ze schrijven een voorgaand of een vervolgverhaal.
De oefening kan geïntensiveerd worden door 3 gelijkwaardige kunstwerken te verdelen over de groepjes.
Leerlingen lezen het verhaal voor en leerlingen raden bij welk werk dit verhaal hoort.
DOEL De leerling onderzoekt het kunstwerk en bedenkt een thematisch begin of vervolg.
Wim Wenders, een Duitse filmregisseur vraagt zich af wie de mensen zijn op de schilderijen van Hopper en wat er voor en na het schilderij zou kunnen gebeuren!

8 "Het stripverhaal".
De leerlingen werken in groepjes. Ze tekenen een verhaal rond het kunstwerk.
Leerlingen bekijken elkaars stripverhaal.
DOEL De leerling onderzoekt het kunstwerk en tekent een thematisch begin of vervolg.
TIP: Edward Hopper 'The Story of His Life'. Auteur: Sergio Rossi.

Creëren (40').
DEEL 1 BEELD.
Creëren is verbeelden. Aan de hand van een drager worden de indrukken, in een creatie uitgedrukt. Hoe kan je verzinnen en verbeelden, creëren met materialen en techniek?
De leerlingen werken individueel. Ze onderzoeken de beeldtaal van de foto of print.
Leerlingen doorlopen een stappenplan waarin ze per stap een specifieke bouwsteen omzetten aan de hand van materialen met als eindresultaat een beeldende verwerking van de foto of print.
DOEL De leerling onderzoekt zijn foto of print en zet deze om aan de hand van specifieke bouwstenen en materiaal.
Materiaal:
- tekenpapier;
- schaar;
- lijm;
- 5 vellen printpapier;
- een foto van een interieur (afgedrukt van het internet, uit een tijdschrift of een krant);
- waskrijtjes of oliepastels; 1 wit, 1 licht bruin, 1 oranje, 1 licht groen, 1 groen krijtje;
- waterverf en penselen of schoensmeer;
- vod;
- kleurpotloden;
- een smartphone en de voorkennis om een foto van je telefoon op je computer te laden.
9 "Een kader bakent het beeld af".
De OMTREKLIJN is ...
- Knip de foto van het interieur tot het beeld dat jij wil uitwerken.
- Leg het knipsel op het tekenblad en teken de omtreklijn. In deze kader kan je de print steeds terug leggen indien nodig.
- Teken de achterzijde van het knipsel volledig vol met verschillende kleuren waso-krijtjes. Je mag het er dik opleggen!
10 "De grote lijnen bepalen de basiscompositie."
De COMPOSITIE is ...
- Leg de print in de kader. De print mag NIET verschuiven! Plak eventueel vast.
- Teken met een potlood/bic stevig over de lijnen in het totaalbeeld. De lijnen drukken door. Je mag best wat kracht zetten.
- Check eens door een hoekje om te plooien.
- Je kan de print altijd terug in de omtreklijn leggen.
- Kies één element dat je in meer detail uittekent.
- TIP: Laat mensen of teveel attributen wegvallen.
11 "Textuur zijn de motieven in een oppervlakte, die het vlak leven geven."
De TEXTUUR is ...
- Neem een printpapier en een groen, een geel en een rood vetkrijtje mee.
- Ga in jouw directe omgeving op zoek, naar oppervlaktes die geleefd zijn. De tekening en het reliëf in de oppervlaktes is textuur.
- Leg het printpapier op het oppervlak en ga er met een vetkrijtje over. Je wrijft het oppervlak af. Enkel de hoge delen tekenen zich af. Dit is 'frottage'. Test de texturatie. Welke tekent voldoende af?
- Als je deze gevonden hebt, kan je de volgende stap nemen.
- Neem het tekenblad en frotteer;
- 1 vlak met het groene krijtje,
- 1 vlak met het gele krijtje en
- 1 vlak met het rode krijtje met de gekozen textuur.
- Druk goed door. Er moet voldoende vetkrijt op het tekenpapier zijn aangebracht.
- Onderzoek de foto.
12 "De lichtpunten bepalen de sfeer."
LICHTPUNTEN zijn de verlichting en de straling: Zoek volledige lichtvlakken en overgangen in de lichtpartijen...
Teken het lichtvlak. Stip de lichtpunten aan met krijtjes; Wit en oranje of licht bruin.
- Doe dit overal in het werk: Breng zeker lichtvlakken aan.
- Maak een verschil tussen wit en de andere lichte kleur.
- Werk de lichtpunten uit met deze lichtste krijtjes.
- Het is nacht. We schilderen in stap 13 alle open delen weg. Zorg ervoor dat je verschillende de lichtpunten hebt aangestipt.

13 "De donkere delen zijn verzadigd door de afstoot-techniek."
De DONKERE delen kleuren het volledige tekenblad.
De tekening met het vetkrijt zal door de schildering komen. Het tekenblad wordt verzadigd.
- Je schildert over geheel de tekening met een donkere waterverf.
- Werk met weinig water.
- Zorg ervoor dat je de waterverf voldoende pigment heeft.
- Maak de tekening niet te nat.
- Je kan met het vodje de waterverf van de krijttekening wegvegen.
14 "Schilder de kleurvlakken bij."
Herbekijk de compositie + vlakken + licht + donker + texturatie.
- Over welk vlak kan je met groene waterverf schilderen?
- Over welk vlak kan je met rode waterverf schilderen?
- Over welk vlak kan je met gele waterverf schilderen?
15 "Eindig met recht geschilderde zeer donkere vlakken."
Schilder de donkere vlakken in met een rechte rand. Bekijk goed welke delen er nog verder mogen weg geschilderd worden. Het vetkrijt blijft door de verf doorkomen als de schildering droogt.
Werk één accent bij met potlood of stift.
In het interieur kan je een figuur plaatsen. Wie? Waar? Waarom? Wat doet die persoon daar?
Je kan dezelfde techniek gebruiken en ervoor zorgen dat het personage voldoende afsteekt.
Maak een foto van eindresultaat en laad deze op via onderstaande knop.
Ga naar "Vastzetting" om via Google, jouw foto te opladen bij "Beeld".
DEEL 2 MUZIEK.
Creëren is verbeelden. Aan de hand van een drager worden de indrukken, in een creatie uitgedrukt. Hoe kan je de ene artistieke vorm verbinden met een andere artistieke vorm?
De leerlingen passen de specifieke bouwste(e)n(en) toe in een ander muzisch domein en medium.
DOEL De leerling past dezelfde bouwstenen toe in een andere muzische opdracht.
16 "Beeld en andere muzische domeinen verbinden met elkaar." BV Beeld en muziek.
DEEL 1 Aan de hand van de BOUWSTENEN.
1/ Kies 3 beeldende kenmerken in jouw beeldwerk.
- Compositie: Diagonaal, verticaal, horizontaal, symmetrisch, asymmetrisch...
- Vorm: Organisch, geometrisch, hoekig, rond, gesloten, open, vorm en restvorm...
- Kleur: Tinten, tonen, warme, koude, primaire, secundaire, tertiaire, complementaire...
- Lijn: Grillig, recht, gebroken, herhaling, ritme, dik, dun...
- Textuur: Grof, puntjes, streepjes, zacht, glas, ruw...
- Ruimte: Voor, achter, boven, onder, afsnijding, grootte...
- Licht: Transparantie, lichtrichting, slagschaduw, licht/donker-contrast,
Noteer deze.
2/ Welke muzikale bouwstenen kan je linken aan de gekozen bouwstenen beeld en de sfeer?
- Melodie: Hoog-laag
- Ritme: Kort-lang
- Tempo: Snel-traag
- Timbre: Dof-scherp
- Dynamiek: Luid-zacht
- Harmonie: Spanning-ontspanning?
Noteer deze.
3/ Maak een geluid vanuit de bouwstenen Beeld naar de bouwstenen Muziek.
- Kies een instrumentarium.
- Zoek het Hopper-'geluid'.
- Maak een audio-opname. Download deze als een 'mp3'.
- Laad deze op bij jouw beeldend werk.


Vanuit de workshop BEELD, kan je naar de vervolgworkshop MEDIA.